Inleiding

De Belgische beeld­hou­wer José Vermeersch (Bissegem 1922 – Lendelede 1997) is een een­ling bin­nen de naoor­log­se beeld­houw­kunst. In kunst­his­to­ri­sche hand­boe­ken waar­in alles keu­rig in stro­min­gen en ‑ismen is geor­dend, zal men hem dan ook tever­geefs zoe­ken. In zijn sculp­tuur komen uiter­sten bij­een, van de ter­ra­cot­ta­le­gers uit de gra­ven van de Ch’in dynas­tie tot de Amerikaanse pop­art van kun­ste­naars als Duane Hanson, George Segal en Edward Kienholz. Vermeersch, leer­ling van Constant Permeke en Walter Vaes, begon als schil­der. In 1969 stap­te hij defi­ni­tief over op het wer­ken in kera­miek, later ook in brons. Zijn bij­na levens­gro­te beel­den – men­sen en hon­den – bouwt hij op uit dun­ne lap­pen klei, het­geen tech­nisch gezien hoge eisen stelt. De mens­fi­gu­ren, uiter­lijk onbe­wo­gen maar met een gro­te inge­hou­den expres­sie, zijn alleen met zich­zelf; de hon­den zijn er als hun trou­we metgezellen.

Jose vermeersch student

José Vermeersch (°Bissegem, 6 novem­ber 1922) groeit op in een vlas­sers­ge­zin met negen kin­de­ren. Hij volgt les aan de Kortrijkse Academie van 1937 tot 1942 en ein­digt met groot­ste onder­schei­ding en geluk­wen­schen van de jury’. In die jaren schil­dert hij thuis in de veran­da waar hij een hok­je gebouwd had wat je amper een ate­lier kon noe­men’ en huurt in Bissegem een leeg­staan­de kamer die hij als ate­lier inricht en waar hij meer ruim­te heeft. Op een balk schrijft hij, Er is een gro­te kloof tus­sen droom en wer­ke­lijk­heid. José Vermeersch schil­dert vaak in open lucht. Uit de vroeg­ste peri­o­de bleef rela­tief wei­nig werk bewaard. José tast alle ter­rei­nen van de schil­der­kunst af en expe­ri­men­teert auto­di­dac­tisch met beeld­houw­kunst. In het vroe­ge schil­der­werk tref­fen we even­goed land­schap­pen en stads­ge­zich­ten, als por­tret­ten, com­po­si­ties en stil­le­vens aan. In 1942 heeft José zijn eer­ste indi­vi­du­e­le ten­toon­stel­ling in Galerie Ars in Kortrijk en komt voor het eerst met zijn werk naar bui­ten. Zijn ambi­tie groeit. Zo is er het werk Het avond­ge­bed’ dat hij in 1941 schil­dert en als een sleu­tel­werk beschouwt. Als the­ma voor zijn com­po­si­ties gaat hij uit van de waar­ne­ming uit het leven van alle­dag. Maar zijn onder­wer­pen evo­lu­e­ren en krij­gen een meer psy­cho­lo­gi­sche onder­toon. Nog voor WOII neemt hij afstand van het rea­lis­me en voor­al van de roman­ti­sche thematiek.

In de begin­ja­ren van de oor­log gaat hij gedu­ren­de enke­le weken met zijn goe­de vriend Paul De Knock op zwerf-schil­der­tocht. Ze door­krui­sen het onge­rep­te Kempenland als­ook de Westhoek waar ze van het OCMW in Westvleteren een bouw­val­lig deel van een twee­woonst mogen betrekken.

In 1943 ver­trekt José Vermeersch, met Paul De Knock, naar het Antwerps Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) waar hij een oplei­ding volgt bij Walter Vaes. Om te ont­snap­pen aan de opei­sing van de Duitsers leeft José Vermeersch (als Cyriel) onder­ge­do­ken in Westvleteren. Daar leert hij Diane Beck ken­nen, zijn toe­kom­sti­ge vrouw. Ondertussen werkt hij bij de boe­ren, krijgt al eens een por­tret­op­dracht, met­selt soms een sier­schouw en schil­dert in de natuur of op de zol­der waar hij ook beeld­houwt in hout en steen of boet­seert. De streeks­feer beïn­vloedt zijn werk dat expres­si­o­nis­tisch wordt, doch ook weer zo per­soon­lijk: een­voud en ver­die­ping. Hij werkt ook bij Herman Libin, recla­me­schil­der van de Oostendse bios­co­pen, waar hij in een schut­ter­slo­kaal tus­sen de bier­krat­ten gro­te film­af­fi­ches schildert.


Jeugd 1939-1945

As a young man working in his own studio

Na de oor­log breekt er een nieu­we tijd aan die vraagt om nieu­we kunst. Over zijn jeugd­werk is José Vermeersch zelf ver­ont­schul­di­gend. Hij schrijft: In de jeugd­pe­ri­o­de wordt alleen de waar­de van het talent ont­wik­keld en gede­mon­streerd.’ Na de oor­logs­on­der­bre­king gaat hij van 1945 tot 1947 opnieuw stu­de­ren aan het HISK; dit­maal volgt hij schil­de­ren naar levend model, onder lei­ding van Constant Permeke. José en Paul huren in Antwerpen een zol­der­ka­mer met groot dak­raam dat uit­kijkt op het stad­huis en begin­nen tapij­ten te weven op een zelf­ge­maakt weefgetouw.

De oor­log is voor­bij, de sfeer twee­slach­tig: ener­zijds is er de opluch­ting de gru­wel over­leefd te heb­ben en de vreug­de om de her­won­nen vrij­heid, ander­zijds de angst voor een alles­ver­woes­ten­de kern­oor­log tus­sen de vroe­ge­re bond­ge­no­ten. In dat tijds­kli­maat kan José Vermeersch zich, als jong kun­ste­naar, onmo­ge­lijk ver­zoe­nen met het ver­der bor­du­ren op gen­res en tech­nie­ken uit het ver­le­den. Zijn gehe­le hou­ding als kun­ste­naar onder­gaat een omme­zwaai. Het schil­de­rij l’Avion’ (1946) is een spre­kend voor­beeld van de nieu­we ori­ën­te­ring die hij aan zijn werk geeft. Het werk roept het gevaar op waar­mee de men­sen die net een oor­log over­leefd heb­ben maar al te ver­trouwd zijn. L’Avion’ past vol­le­dig in het naoor­log­se tijds­beeld. Het is een voor­beeld van magisch rea­lis­me, een stro­ming die geë­vo­lu­eerd is uit de nieu­we zake­lijk­heid, de pit­tu­ra meta­fy­si­ca en het surrealisme.

Na zijn huwe­lijk in okto­ber 1947 en na een jaar inge­woond te heb­ben bij zijn schoon­ou­ders ver­huist José met Diane naar Bissegem, waar ze na een kort ver­blijf in een rij­huis in de Statiestraat intrek­ken bij fami­lie op een boer­de­rij in de Tientjesstraat. José heeft er zijn ate­lier in de hoog­ste kamer in een huis met 2 ver­die­pin­gen. Daar wordt zoon Rik gebo­ren (7 augus­tus 1949). Ondertussen werkt José als zelf­stan­dig huisschilder.

In 1951 ver­huist het jon­ge gezin naar Heule (waar Pol op 12 april 1951 en Vera op 6 febru­a­ri 1959 gebo­ren zijn) en daar kan hij voor het eerst van een ruim ate­lier gebruik­ma­ken. Hij schil­dert enkel in het week­end omdat hij onder­tus­sen P.V.B.A. Firma Tegels, een zaak van open­haar­den en sier­schou­wen, opge­richt heeft, en blijft nood­za­ke­lij­ker­wijs por­tret­op­drach­ten schilderen.


Jonge jaren 1945-1958

Working in the studio 4 kopie

De vorm­ge­ving en de expres­si­vi­teit ver­een­vou­di­gen. Zo is er het werk De beton­weg’ (jaren 50) waar­bij het sym­me­trisch karak­ter en de mono­chro­me kleu­ren strak in het oog sprin­gen. Dat kadert ook in zijn bekom­mer­nis om het samen­gaan van archi­tec­tuur en schil­der­kunst, een inte­gra­tie van de schil­der­kunst in de archi­tec­tuur. De belang­stel­ling voor archi­tec­tuur zal hij op uit­een­lo­pen­de manie­ren in zijn werk uit­voe­ren. Zo expe­ri­men­teert hij o.a. met het mura­lis­me in navol­ging van Diego Rivera en ont­werpt hij ook zelf hui­zen, open­haar­den en interieurs.

Hij aan­vaardt in 1959 een part-time betrek­king aan de avond­school Decoratieschilderen’ van het Vrij Technisch Instituut in Roeselare en zal van­af 1963 full-time blij­ven les­ge­ven tot hal­ver­we­ge de jaren 60. We mogen stel­len dat op het eind van de jaren 50 José Vermeersch een onbe­vre­digd kun­ste­naar is. Bij hem leeft noch­tans het besef dat hij nog niet alle cre­a­tie­ve moge­lijk­he­den heeft uit­ge­put. Van het ten­toon­stel­len van werk dat nog niet vol­dra­gen is, kan er voor­lo­pig geen spra­ke zijn. Door zijn gro­te nieuws­gie­rig­heid op tech­nisch en the­ma­tisch vlak proeft Vermeersch van een aan­tal vor­me­lij­ke for­mu­les die hem later, als kera­mist, erg goed van pas zul­len komen. José Vermeersch zal er naar stre­ven het schil­der­ach­ti­ge, het detail­lis­ti­sche over­boord te gooi­en. Hij expe­ri­men­teert met het ver­een­vou­digd weer­ge­ven van de men­se­lij­ke figuur, zon­der ver­lies aan expressiviteit.

In 1960 maakt hij met Lucien Fenaux een ani­ma­tie­film­pje Match’ dat bekroond wordt op het film­fes­ti­val van Cannes en op een fes­ti­val in Rusland, en later door de BRT wordt ver­toond. Voor uit­ge­ve­rij Panorama-boe­ken Lys illu­streert hij een reeks van 5 boek­jes naar fabels van Jean de la Fontaine. Hij begint ook eigen meu­bels te ont­wer­pen die een plaats krij­gen in zijn bin­nen­huis­pro­jec­ten, vnl. salon­ta­fels in smeed­werk, en werkt als free­lan­cer voor spie­gel­fa­bri­kant Deknudt in Deerlijk.

Wanneer de jaren 60 aan­bre­ken is José Vermeersch al 20 jaar als kun­ste­naar actief. De tra­di­ti­o­ne­le tech­nie­ken als olie­verf op doek stelt hij meer en meer in vraag en hij expe­ri­men­teert met afdruk­tech­nie­ken, kera­miek en beeld­houw­kunst. De nieu­we werk­wij­ze brengt als van­zelf een vor­me­lij­ke ver­an­de­ring mee. José Vermeersch stelt in 1959 een reeks kera­miek­pa­ne­len bestaan­de uit beschil­der­de tegels ten­toon. Die wer­ken ver­schil­len fun­da­men­teel van de van ouds­her bestaan­de tegel­ta­bleaus opge­bouwd uit vier­kan­te tegel­tjes en samen­ge­voegd tot één gro­te com­po­si­tie. Bij Vermeersch nemen de tegels de vorm aan van het uit­ge­beel­de onder­werp. Hij beschouwt het werk als een vol­waar­dig werk, geen inte­gra­tie dus. Het is een belang­rij­ke stap van de schil­de­rij­en naar het late­re kera­mi­sche werk. Vermeersch is in die peri­o­de naast kun­ste­naar ook tegel­pro­du­cent, bin­nen­huis­ar­chi­tect, leraar, archi­tect, ont­wer­per en bou­wer van open­haar­den. Hij is een fer­vent ver­de­di­ger van de inte­gra­tie van al de ver­schil­len­de dis­ci­pli­nes bin­nen zijn per­soon­lijk werk. Het kadert in de droom van de kun­ste­naar om alle artis­tie­ke uitin­gen tot één totaal­kunst samen te voe­gen. Bij hem komt het er niet enkel op aan de archi­tec­tuur de eer te bewij­zen die haar als de Moeder van alle Kunsten’ toe­komt, maar ook de har­mo­ni­sa­tie tus­sen zijn acti­vi­tei­ten om den bro­de en zijn artis­tie­ke ambi­ties te realiseren.

In deze jaren ont­staat ook zijn her­nieuw­de belang­stel­ling voor de beeld­houw­kunst. Hij werkt vaak in hout en klei en hij leent zich ook tot het uit­beel­den van thema’s met uni­ver­se­le draag­kracht als moe­der en kind, de kus, de hond, het paard en de koe. De beel­den zijn zeer com­pact gemo­del­leerd. Hij legt de nadruk op het zui­ver lij­nen­spel en de oog­stre­len­de ron­din­gen van de vor­men. Toch blijft zijn stre­ven dat van een kunst­schil­der. Beeldhouwen en kera­miek inte­res­se­ren hem voor­lo­pig enkel als expe­ri­ment. Wel ont­dekt hij hier­bij de rijk­dom van het medi­um. Klei zal hem nooit meer loslaten.


Opbouwen 1958-1966

Roland Minnaert

In 1961 ves­tigt José Vermeersch zich in Lendelede in een lan­de­lij­ke woning die hij vol­le­dig ver­bouwt, en waar hij later een kera­mie­ka­te­lier aan toe­voegt. Zijn zaak P.V.B.A. Firma Tegels heeft hij over­ge­la­ten. Hij instal­leert zich eerst als schil­der, nadien con­cen­treert hij zich op beeld­hou­wen en kera­miek. Zijn hele oeu­vre getuigt van een authen­tiek zoe­ken naar exis­ten­ti­ë­le waar­he­den die hij pro­beert vorm te geven met bru­ta­le, vrije geba­ren, die de troos­ten­de trek­ken her­te­ke­nen van zijn vaders, zijn moe­ders, de vruch­ten van zijn vriend­schap­pen. De schil­der­kunst vorm­de de basis van zijn ter­ra­cot­ta­beel­den. Zowel in zijn schil­de­rij­en als in zijn beeld­houw­werk staat de men­se­lij­ke figuur centraal. 

Eind de jaren 60 zijn voor José Vermeersch de belang­rijk­ste jaren van zijn leven. Stapsgewijs evo­lu­eert zijn schil­der­kunst naar een vrij­ge­voch­ten stijl. Niet enkel de tech­niek ver­toont een onge­ken­de vlot­heid, ook uit de the­ma­tiek blijkt een nieuw en bla­kend zelf­ver­trou­wen: het uit­beel­den van de mens in zijn meest naak­te eigen­heid. Vermeersch schil­dert vlug, als in een roes, en op groot for­maat. In die tal­rij­ke schil­de­rij­en beeldt hij tel­kens opnieuw gestal­ten met een nieu­we pré­sen­ce uit.

Het is een nieu­we mens, fun­da­men­teel ver­schil­lend van deze die hij bij het begin van zijn loop­baan gestal­te wou geven. Deze is niet lan­ger gebon­den aan regels en ver­or­de­nin­gen. Hij staat los van zijn omge­ving, zelfs met de ach­ter­grond van het schil­de­rij heeft hij niet de min­ste bin­ding. Zijn scha­duw maakt plaats voor een halo, het licht dat hij zelf uit­straalt. De vol­gen­de stap ligt in het ver­schiet en is radi­caal. Het per­so­na­ge moet de band met het doek afwer­pen. Terwijl Vermeersch in ijl­tem­po het nieu­we gege­ven doek na doek uit­beeldt, is een vol­gen­de cre­a­tie­ve bron al aan­ge­boord. In 1968 boet­seert hij zijn eer­ste beel­den. Het zijn per­so­na­ges die let­ter­lijk uit de schil­de­rij­en gegroeid zijn. De lan­ge zoek­tocht is voor­bij, een nieu­we wereld bloeit open…


Bevrijding 1966-1969

In the studio kopie

In 1969 treedt José Vermeersch met zijn nieuw werk naar bui­ten. In zijn schil­de­rij­en heeft hij ein­de­lijk de juis­te toon gevon­den om figu­ra­tief te wer­ken zon­der in anek­do­te te ver­val­len. De beel­den die hij oproept heb­ben een dus­da­ni­ge zeg­gings­kracht dat zij er om vra­gen drie­di­men­si­o­naal te wor­den uit­ge­werkt. In het begin van de jaren 60 had hij die stap al gewaagd, maar zijn tech­niek was toen nog niet ver­fijnd genoeg. José Vermeersch gaat nu de expe­ri­men­te­le toer op. Hij vormt zijn beken­de beel­den op een unie­ke manier. Hij bouwt het beeld op uit klei­pla­ten, nadat hij de klei gekneed en soms gemengd heeft. Hij begint bij de voe­ten, dan de benen, en zo boet­seert en bouwt hij stuk voor stuk alle lichaams­de­len uit dun­ne lap­pen klei. Naarmate de basis droogt en steun kan bie­den, groeit daar­uit het hele beeld. Dikwijls gebruikt Vermeersch ver­schil­len­de soor­ten klei door elkaar, waar­door een gemar­merd effect ontstaat.

Opzettelijk laat Vermeersch de spo­ren van het bouw­pro­ces zicht­baar, of brengt doel­be­wust ope­nin­gen aan. Zo laat hij dui­de­lijk aan­voe­len dat het beeld hol is en wordt een indruk van licht­heid, van broos­heid gewekt. De kera­miek is een huid, lucht­door­la­tend en kwets­baar. Zijn lan­ge ver­trouwd­heid met het mate­ri­aal komt hem nu goed van pas. Hij con­cen­treert alle ener­gie op de inhoud. De wer­ken zijn opval­lend geva­ri­eerd. Vermeersch is op zoek naar types met dezelf­de zeg­gings­kracht als de onbe­stem­de figu­ren van zijn schil­de­rij­en. Zijn figu­ren lij­ken zon­der leef­tijd wier bewe­gin­gen nog min­der bete­ke­nis dra­gen dan die van kin­de­ren. De uit­wer­king op het publiek is iden­tiek. De toe­schou­wer kijkt zon­der vra­gen naar figu­ren zon­der geschie­de­nis die hem tege­lij­ker­tijd bevreem­dend en ver­trouwd over­ko­men. Minstens even vaak heeft hij de bewe­ging onbe­stemd gela­ten, enkel de aan­zet ervan weer­ge­ge­ven of ze hele­maal geweerd. Staande figu­ren zon­der hoofd en zon­der armen boe­ten hier­door niets in aan zeg­gings­kracht. Soms wor­den de beel­den met vlees­kleu­ri­ge tin­ten beschil­derd. Zoals bij Knielende man’ (1970), een ver­smel­ting van schil­de­rij en sculptuur.

Naast de mens ver­schijnt nu ook de hond. Hij is van een dog-ach­tig type, uit enke­le ver­bas­ter­de krui­sin­gen ont­staan en daar­door juist robuust en zon­der com­plexen. De Vermeersch-hond heeft door­gaans een bal­lon­ach­tig lijf, een strui­se nek die in een afge­plat­te kop over­gaat. Hij staat rots­vast op zijn vier lan­ge poten. In zit­hou­ding heeft hij iets gemoe­de­lijks. Hij is de trou­we kom­paan van de mens. Het werk De ken­nel’ (19731974) dat zich in de col­lec­tie van Mu.ZEE in Oostende bevindt, is een mooi voor­beeld van een beel­den­groep met men­sen en hon­den. Het is een indruk­wek­kend werk, niet in het minst omdat er tus­sen de per­so­na­ges niet de min­ste inter­ac­tie bestaat. Toch hoort de hond bij de mens, toch is de mens een groeps­we­zen. Dankzij de fun­da­men­te­le ver­nieu­wing in zijn schil­der­kunst heeft José Vermeersch zijn roe­ping als beeld­bou­wer-kera­mist kun­nen waar­ma­ken. Het ligt nu in zijn bedoe­ling om de nieu­we inspi­ra­tie gelijk­tij­dig in schil­de­rij­en en beel­den uit te druk­ken, maar hij wordt van­af 1970 voor­al door onver­moe­de en boei­en­de ont­wik­ke­lin­gen in zijn kera­miek­kunst in beslag geno­men. Vermeersch komt nu ook in een spi­raal van ten­toon­stel­lin­gen terecht die hem van Venetië tot in Mexico (met ver­len­ging wegens suc­ces) bren­gen. Zijn werk ver­rast en slaat aan omdat het een totaal nieu­we bena­de­ring van de kera­miek inhoudt. Toch bedenkt Vermeersch zijn wer­ken niet enkel in kera­miek; vaak kiest hij voor een defi­ni­tie­ve uit­voe­ring in brons.


Doorbraak 1969-1979

Two sitting men discussing kopie

In 1973 wordt José Vermeersch lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Hij wordt aan­ge­duid om België te ver­te­gen­woor­di­gen op de Biënnale van Venetië in 1974 met Frans Minnaert en Jan Burssens, die uit­ein­de­lijk niet doorgaat.

José Vermeersch krijgt erken­ning voor het werk dat vol­le­dig zijn stem­pel draagt en bij het publiek aan­slaat. Maar wat kan hij op cre­a­tief vlak nog ver­der berei­ken? Hij heeft het gevoel dat hij als kun­ste­naar alle moge­lijk­he­den van de kera­mieks­culp­tuur heeft afge­tast. Hij vreest op een punt aan­be­land te zijn waar­op hij zich enkel nog kan her­ha­len. Om uit de impas­se te gera­ken moet hij zijn werk in ande­re rich­tin­gen duwen, of er ten­min­ste een nieu­we dimen­sie aan toevoegen.

In zijn beel­den komt het the­ma Het gesprek’ meer en meer aan bod. De spre­ker is meest­al her­ken­baar aan een dis­creet hand­ge­baar of een lich­te wen­ding van het hoofd. De ande­re of de ande­ren luis­te­ren aan­dach­tig in stil­te. De hon­den staan er vaak bij, een­vou­dig genie­tend van de nabij­heid van de mens. Sommige figu­ren zijn naakt. Maar meest­al dra­gen ze iets dat aan bad­kle­dij her­in­nert: een bad­jas, een hand­doek over de schou­ders of om het mid­del. Kledij kan je het niet echt noe­men, het zijn eer­der attri­bu­ten die naar de loca­tie van het inci­dent ver­wij­zen. Door hun wei­nig expli­cie­te aard zijn ze mede­be­pa­lend voor de sfeer van de beel­den. Het gesprek’ is een belang­rij­ke etap­pe in het werk van José Vermeersch. Aan de beel­den heeft hij een nieu­we dimen­sie toe­ge­voegd, tus­sen hen is een com­mu­ni­ca­tie ont­staan. Hun nabij­heid is ver­bon­den­heid gewor­den, soms door een gebaar beklem­toond. De toe­schou­wer is hier­bij een bui­ten­staan­der. Hij is de niet-par­ti­ci­pe­ren­de waar­ne­mer van het gesprek. (Tentoonstelling Het gesprek’ 1983, Museum Dhondt-Dhaenens Deurle)


Veldoven Reninge 1979

Kiln 1979 reninge 5

Maanden heb ik met de gedach­te rond­ge­lo­pen een kera­miek­oven te maken in het open veld, een veld­oven gebouwd op de meest één­vou­di­ge, om niet te zeg­gen, pri­mi­tie­ve manier. Ik heb die oven gete­kend, met het rog­ge­veld ach­ter het hoe­ve­ke te Reninge, als decor, nog voor ik besef­te dat een uit­voe­ring moge­lijk was.” — José Vermeersch, (Stuk uit tekst van boek Herfst 79’ uit­ge­bracht door Lannoo ter ere van de veld­oven 79 te Reninge.)

In de loop van 1979 heb ik de gedach­te uitgewerkt.Geholpen door mijn 10 jaar erva­ring wou ik bewij­zen dat het nog altijd tech­nisch moge­lijk was om op de meest een­vou­di­ge manier, in open lucht, gelijk het een ambachts­man betaamt, kera­miek-beel­den te bak­ken.” — José Vermeersch, (Stuk uit tekst van boek Herfst 79’ uit­ge­bracht door Lannoo ter ere van de veld­oven 79 te Reninge.)


Roem 1980-1990

Tree talking dogs kopie

Daarnaast evo­lu­eert de hond naar een eigen sta­tus. Zolang hij in de aan­we­zig­heid van de mens ver­toeft, speelt hij gedwee de rol van het gedo­mes­ti­ceerd dier. Maar alleen meet hij zich meer en meer non­cha­lan­te of vrij­ge­voch­ten hou­din­gen aan. Niet zel­den spie­gelt hij zich aan de mens. De aan­we­zig­heid van een kind op zijn rug wordt niet als belas­tend erva­ren. De the­ma­ti­sche uit­die­ping wordt door een vloed aan teke­nin­gen onder­steund. In beslag geno­men door zijn beel­den heeft José Vermeersch al te lang het ple­zier van het teke­nen en schil­de­ren ver­waar­loosd. Zijn voor­ne­men om zijn thema’s gelijk­tij­dig in beel­den en schil­de­rij­en uit te druk­ken houdt geen stand meer. Toch schil­der­de hij in 1972 een ster­ke reeks hon­den in een uit­ge­zui­ver­de rea­lis­ti­sche stijl.


Veldoven Lendelede 1986

Kiln from above in the morning

In 1985 her­neemt José Vermeersch het expe­ri­ment met de veld­oven. Ditmaal in de eigen tuin in Lendelede en aan­zien­lijk gro­ter. Met de hulp van zoon Rik bouwt en vult hij de oven met 35 gro­te beel­den. Wilfried Bertels en de toen­ma­li­ge BRT maak­ten er voor het pro­gram­ma Terloops’ een (bekroon­de) repor­ta­ge over waar­door dit eve­ne­ment bij een breed publiek bekend werd. De beel­den vor­men de basis voor de ten­toon­stel­ling in het Stanford University Museum’ in San Francisco dat tij­dens de aard­be­ving in de herfst van 1989 zwaar getrof­fen wordt door een aard­be­ving. Van de zowat 100 kera­miek­beel­den die er opge­steld staan, wor­den er heel wat vernield.


Nazomer 1990-1997

Late selfportrait from the back

Vermeersch is geschokt. Toch werkt hij vast­be­ra­den ver­der. Het nieu­we werk staat in teken van de con­ti­nu­ï­teit, gekop­peld aan het niet afla­tend zoe­ken naar nieu­we vor­men en naar een bete­re beheer­sing van nieu­we tech­nie­ken. Met geest­drift her­ont­dekt hij het schil­de­ren dat hij een tijd­lang ver­waar­loosd heeft. Hij schil­dert een reeks hon­den waar­in hij elk dier door de hou­ding en door de blik raak typeert. Zijn belang­stel­ling voor het por­tret ligt in dezelf­de lijn. Hij zet een hele reeks ver­een­vou­dig­de por­tret­ten neer, enkel de bus­te, fron­taal en met mini­ma­le ach­ter­grond. Deze por­tret­ten doen den­ken aan de Fajoemportretten van de Egyptisch oud­heid, tus­sen 100 en 300 nC. In 1996 schil­dert hij een reeks mari­nes. De bruus­ke spe­ling van het Noordzeelicht fas­ci­neert hem. Deze schil­de­rij­en beho­ren onge­twij­feld tot het bes­te wat hij ooit geschil­derd heeft. Hij foto­gra­feert nog een hele reeks auto­we­gen en brug­gen om ook daar­van schil­de­rij­en te maken. In de laat­ste jaren van zijn leven ont­dekt hij zo opnieuw het ple­zier van het schil­de­ren en zet hij zijn kera­misch werk op een speel­se en enthou­si­as­te manier verder.

In okto­ber vie­ren José en Diane hun 50ste huwe­lijks­ver­jaar­dag. Op 56 novem­ber wordt nog een feest geor­ga­ni­seerd voor José zijn 75ste ver­jaar­dag. Op zater­dag 13 decem­ber 1997 over­lijdt José Vermeersch na een kort­ston­di­ge ziek­te bij hem thuis, omringd door zijn naas­te familie.

With self portraits kopie 2