Inleiding
Inleiding
De Belgische beeldhouwer José Vermeersch (Bissegem 1922 – Lendelede 1997) is een eenling binnen de naoorlogse beeldhouwkunst. In kunsthistorische handboeken waarin alles keurig in stromingen en ‑ismen is geordend, zal men hem dan ook tevergeefs zoeken. In zijn sculptuur komen uitersten bijeen, van de terracottalegers uit de graven van de Ch’in dynastie tot de Amerikaanse popart van kunstenaars als Duane Hanson, George Segal en Edward Kienholz. Vermeersch, leerling van Constant Permeke en Walter Vaes, begon als schilder. In 1969 stapte hij definitief over op het werken in keramiek, later ook in brons. Zijn bijna levensgrote beelden – mensen en honden – bouwt hij op uit dunne lappen klei, hetgeen technisch gezien hoge eisen stelt. De mensfiguren, uiterlijk onbewogen maar met een grote ingehouden expressie, zijn alleen met zichzelf; de honden zijn er als hun trouwe metgezellen.
José Vermeersch (°Bissegem, 6 november 1922) groeit op in een vlassersgezin met negen kinderen. Hij volgt les aan de Kortrijkse Academie van 1937 tot 1942 en eindigt met ‘grootste onderscheiding en gelukwenschen van de jury’. In die jaren schildert hij thuis in de veranda waar hij een hokje gebouwd had ‘wat je amper een atelier kon noemen’ en huurt in Bissegem een leegstaande kamer die hij als atelier inricht en waar hij meer ruimte heeft. Op een balk schrijft hij, Er is een grote kloof tussen droom en werkelijkheid. José Vermeersch schildert vaak in open lucht. Uit de vroegste periode bleef relatief weinig werk bewaard. José tast alle terreinen van de schilderkunst af en experimenteert autodidactisch met beeldhouwkunst. In het vroege schilderwerk treffen we evengoed landschappen en stadsgezichten, als portretten, composities en stillevens aan. In 1942 heeft José zijn eerste individuele tentoonstelling in Galerie Ars in Kortrijk en komt voor het eerst met zijn werk naar buiten. Zijn ambitie groeit. Zo is er het werk ‘Het avondgebed’ dat hij in 1941 schildert en als een sleutelwerk beschouwt. Als thema voor zijn composities gaat hij uit van de waarneming uit het leven van alledag. Maar zijn onderwerpen evolueren en krijgen een meer psychologische ondertoon. Nog voor WOII neemt hij afstand van het realisme en vooral van de romantische thematiek.
In de beginjaren van de oorlog gaat hij gedurende enkele weken met zijn goede vriend Paul De Knock op zwerf-schildertocht. Ze doorkruisen het ongerepte Kempenland alsook de Westhoek waar ze van het OCMW in Westvleteren een bouwvallig deel van een tweewoonst mogen betrekken.
In 1943 vertrekt José Vermeersch, met Paul De Knock, naar het Antwerps Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) waar hij een opleiding volgt bij Walter Vaes. Om te ontsnappen aan de opeising van de Duitsers leeft José Vermeersch (als Cyriel) ondergedoken in Westvleteren. Daar leert hij Diane Beck kennen, zijn toekomstige vrouw. Ondertussen werkt hij bij de boeren, krijgt al eens een portretopdracht, metselt soms een sierschouw en schildert in de natuur of op de zolder waar hij ook beeldhouwt in hout en steen of boetseert. De streeksfeer beïnvloedt zijn werk dat expressionistisch wordt, doch ook weer zo persoonlijk: eenvoud en verdieping. Hij werkt ook bij Herman Libin, reclameschilder van de Oostendse bioscopen, waar hij in een schutterslokaal tussen de bierkratten grote filmaffiches schildert.
Jeugd 1939-1945
Jeugd 1939-1945
Na de oorlog breekt er een nieuwe tijd aan die vraagt om nieuwe kunst. Over zijn jeugdwerk is José Vermeersch zelf verontschuldigend. Hij schrijft: ‘In de jeugdperiode wordt alleen de waarde van het talent ontwikkeld en gedemonstreerd.’ Na de oorlogsonderbreking gaat hij van 1945 tot 1947 opnieuw studeren aan het HISK; ditmaal volgt hij ‘schilderen naar levend model, onder leiding van Constant Permeke. José en Paul huren in Antwerpen een zolderkamer met groot dakraam dat uitkijkt op het stadhuis en beginnen tapijten te weven op een zelfgemaakt weefgetouw.
De oorlog is voorbij, de sfeer tweeslachtig: enerzijds is er de opluchting de gruwel overleefd te hebben en de vreugde om de herwonnen vrijheid, anderzijds de angst voor een allesverwoestende kernoorlog tussen de vroegere bondgenoten. In dat tijdsklimaat kan José Vermeersch zich, als jong kunstenaar, onmogelijk verzoenen met het verder borduren op genres en technieken uit het verleden. Zijn gehele houding als kunstenaar ondergaat een ommezwaai. Het schilderij ‘l’Avion’ (1946) is een sprekend voorbeeld van de nieuwe oriëntering die hij aan zijn werk geeft. Het werk roept het gevaar op waarmee de mensen die net een oorlog overleefd hebben maar al te vertrouwd zijn. ‘L’Avion’ past volledig in het naoorlogse tijdsbeeld. Het is een voorbeeld van magisch realisme, een stroming die geëvolueerd is uit de nieuwe zakelijkheid, de pittura metafysica en het surrealisme.
Na zijn huwelijk in oktober 1947 en na een jaar ingewoond te hebben bij zijn schoonouders verhuist José met Diane naar Bissegem, waar ze na een kort verblijf in een rijhuis in de Statiestraat intrekken bij familie op een boerderij in de Tientjesstraat. José heeft er zijn atelier in de hoogste kamer in een huis met 2 verdiepingen. Daar wordt zoon Rik geboren (7 augustus 1949). Ondertussen werkt José als zelfstandig huisschilder.
In 1951 verhuist het jonge gezin naar Heule (waar Pol op 12 april 1951 en Vera op 6 februari 1959 geboren zijn) en daar kan hij voor het eerst van een ruim atelier gebruikmaken. Hij schildert enkel in het weekend omdat hij ondertussen P.V.B.A. Firma Tegels, een zaak van openhaarden en sierschouwen, opgericht heeft, en blijft noodzakelijkerwijs portretopdrachten schilderen.
Jonge jaren 1945-1958
Jonge jaren 1945-1958
De vormgeving en de expressiviteit vereenvoudigen. Zo is er het werk ‘De betonweg’ (jaren ’50) waarbij het symmetrisch karakter en de monochrome kleuren strak in het oog springen. Dat kadert ook in zijn bekommernis om het samengaan van architectuur en schilderkunst, een integratie van de schilderkunst in de architectuur. De belangstelling voor architectuur zal hij op uiteenlopende manieren in zijn werk uitvoeren. Zo experimenteert hij o.a. met het muralisme in navolging van Diego Rivera en ontwerpt hij ook zelf huizen, openhaarden en interieurs.
Hij aanvaardt in 1959 een part-time betrekking aan de avondschool ‘Decoratieschilderen’ van het Vrij Technisch Instituut in Roeselare en zal vanaf 1963 full-time blijven lesgeven tot halverwege de jaren ’60. We mogen stellen dat op het eind van de jaren ’50 José Vermeersch een onbevredigd kunstenaar is. Bij hem leeft nochtans het besef dat hij nog niet alle creatieve mogelijkheden heeft uitgeput. Van het tentoonstellen van werk dat nog niet voldragen is, kan er voorlopig geen sprake zijn. Door zijn grote nieuwsgierigheid op technisch en thematisch vlak proeft Vermeersch van een aantal vormelijke formules die hem later, als keramist, erg goed van pas zullen komen. José Vermeersch zal er naar streven het schilderachtige, het detaillistische overboord te gooien. Hij experimenteert met het vereenvoudigd weergeven van de menselijke figuur, zonder verlies aan expressiviteit.
In 1960 maakt hij met Lucien Fenaux een animatiefilmpje ‘Match’ dat bekroond wordt op het filmfestival van Cannes en op een festival in Rusland, en later door de BRT wordt vertoond. Voor uitgeverij Panorama-boeken Lys illustreert hij een reeks van 5 boekjes naar fabels van Jean de la Fontaine. Hij begint ook eigen meubels te ontwerpen die een plaats krijgen in zijn binnenhuisprojecten, vnl. salontafels in smeedwerk, en werkt als freelancer voor spiegelfabrikant Deknudt in Deerlijk.
Wanneer de jaren ’60 aanbreken is José Vermeersch al 20 jaar als kunstenaar actief. De traditionele technieken als olieverf op doek stelt hij meer en meer in vraag en hij experimenteert met afdruktechnieken, keramiek en beeldhouwkunst. De nieuwe werkwijze brengt als vanzelf een vormelijke verandering mee. José Vermeersch stelt in 1959 een reeks keramiekpanelen bestaande uit beschilderde tegels tentoon. Die werken verschillen fundamenteel van de van oudsher bestaande tegeltableaus opgebouwd uit vierkante tegeltjes en samengevoegd tot één grote compositie. Bij Vermeersch nemen de tegels de vorm aan van het uitgebeelde onderwerp. Hij beschouwt het werk als een volwaardig werk, geen integratie dus. Het is een belangrijke stap van de schilderijen naar het latere keramische werk. Vermeersch is in die periode naast kunstenaar ook tegelproducent, binnenhuisarchitect, leraar, architect, ontwerper en bouwer van openhaarden. Hij is een fervent verdediger van de integratie van al de verschillende disciplines binnen zijn persoonlijk werk. Het kadert in de droom van de kunstenaar om alle artistieke uitingen tot één totaalkunst samen te voegen. Bij hem komt het er niet enkel op aan de architectuur de eer te bewijzen die haar als ‘de Moeder van alle Kunsten’ toekomt, maar ook de harmonisatie tussen zijn activiteiten om den brode en zijn artistieke ambities te realiseren.
In deze jaren ontstaat ook zijn hernieuwde belangstelling voor de beeldhouwkunst. Hij werkt vaak in hout en klei en hij leent zich ook tot het uitbeelden van thema’s met universele draagkracht als moeder en kind, de kus, de hond, het paard en de koe. De beelden zijn zeer compact gemodelleerd. Hij legt de nadruk op het zuiver lijnenspel en de oogstrelende rondingen van de vormen. Toch blijft zijn streven dat van een kunstschilder. Beeldhouwen en keramiek interesseren hem voorlopig enkel als experiment. Wel ontdekt hij hierbij de rijkdom van het medium. Klei zal hem nooit meer loslaten.
Opbouwen 1958-1966
Opbouwen 1958-1966
In 1961 vestigt José Vermeersch zich in Lendelede in een landelijke woning die hij volledig verbouwt, en waar hij later een keramiekatelier aan toevoegt. Zijn zaak P.V.B.A. Firma Tegels heeft hij overgelaten. Hij installeert zich eerst als schilder, nadien concentreert hij zich op beeldhouwen en keramiek. Zijn hele oeuvre getuigt van een authentiek zoeken naar existentiële waarheden die hij probeert vorm te geven met brutale, vrije gebaren, die de troostende trekken hertekenen van zijn vaders, zijn moeders, de vruchten van zijn vriendschappen. De schilderkunst vormde de basis van zijn terracottabeelden. Zowel in zijn schilderijen als in zijn beeldhouwwerk staat de menselijke figuur centraal.
Eind de jaren ’60 zijn voor José Vermeersch de belangrijkste jaren van zijn leven. Stapsgewijs evolueert zijn schilderkunst naar een vrijgevochten stijl. Niet enkel de techniek vertoont een ongekende vlotheid, ook uit de thematiek blijkt een nieuw en blakend zelfvertrouwen: het uitbeelden van de mens in zijn meest naakte eigenheid. Vermeersch schildert vlug, als in een roes, en op groot formaat. In die talrijke schilderijen beeldt hij telkens opnieuw gestalten met een nieuwe présence uit.
Het is een nieuwe mens, fundamenteel verschillend van deze die hij bij het begin van zijn loopbaan gestalte wou geven. Deze is niet langer gebonden aan regels en verordeningen. Hij staat los van zijn omgeving, zelfs met de achtergrond van het schilderij heeft hij niet de minste binding. Zijn schaduw maakt plaats voor een halo, het licht dat hij zelf uitstraalt. De volgende stap ligt in het verschiet en is radicaal. Het personage moet de band met het doek afwerpen. Terwijl Vermeersch in ijltempo het nieuwe gegeven doek na doek uitbeeldt, is een volgende creatieve bron al aangeboord. In 1968 boetseert hij zijn eerste beelden. Het zijn personages die letterlijk uit de schilderijen gegroeid zijn. De lange zoektocht is voorbij, een nieuwe wereld bloeit open…
Bevrijding 1966-1969
Bevrijding 1966-1969
In 1969 treedt José Vermeersch met zijn nieuw werk naar buiten. In zijn schilderijen heeft hij eindelijk de juiste toon gevonden om figuratief te werken zonder in anekdote te vervallen. De beelden die hij oproept hebben een dusdanige zeggingskracht dat zij er om vragen driedimensionaal te worden uitgewerkt. In het begin van de jaren ’60 had hij die stap al gewaagd, maar zijn techniek was toen nog niet verfijnd genoeg. José Vermeersch gaat nu de experimentele toer op. Hij vormt zijn bekende beelden op een unieke manier. Hij bouwt het beeld op uit kleiplaten, nadat hij de klei gekneed en soms gemengd heeft. Hij begint bij de voeten, dan de benen, en zo boetseert en bouwt hij stuk voor stuk alle lichaamsdelen uit dunne lappen klei. Naarmate de basis droogt en steun kan bieden, groeit daaruit het hele beeld. Dikwijls gebruikt Vermeersch verschillende soorten klei door elkaar, waardoor een gemarmerd effect ontstaat.
Opzettelijk laat Vermeersch de sporen van het bouwproces zichtbaar, of brengt doelbewust openingen aan. Zo laat hij duidelijk aanvoelen dat het beeld hol is en wordt een indruk van lichtheid, van broosheid gewekt. De keramiek is een huid, luchtdoorlatend en kwetsbaar. Zijn lange vertrouwdheid met het materiaal komt hem nu goed van pas. Hij concentreert alle energie op de inhoud. De werken zijn opvallend gevarieerd. Vermeersch is op zoek naar types met dezelfde zeggingskracht als de onbestemde figuren van zijn schilderijen. Zijn figuren lijken zonder leeftijd wier bewegingen nog minder betekenis dragen dan die van kinderen. De uitwerking op het publiek is identiek. De toeschouwer kijkt zonder vragen naar figuren zonder geschiedenis die hem tegelijkertijd bevreemdend en vertrouwd overkomen. Minstens even vaak heeft hij de beweging onbestemd gelaten, enkel de aanzet ervan weergegeven of ze helemaal geweerd. Staande figuren zonder hoofd en zonder armen boeten hierdoor niets in aan zeggingskracht. Soms worden de beelden met vleeskleurige tinten beschilderd. Zoals bij ‘Knielende man’ (1970), een versmelting van schilderij en sculptuur.
Naast de mens verschijnt nu ook de hond. Hij is van een dog-achtig type, uit enkele verbasterde kruisingen ontstaan en daardoor juist robuust en zonder complexen. De Vermeersch-hond heeft doorgaans een ballonachtig lijf, een struise nek die in een afgeplatte kop overgaat. Hij staat rotsvast op zijn vier lange poten. In zithouding heeft hij iets gemoedelijks. Hij is de trouwe kompaan van de mens. Het werk ‘De kennel’ (1973−1974) dat zich in de collectie van Mu.ZEE in Oostende bevindt, is een mooi voorbeeld van een beeldengroep met mensen en honden. Het is een indrukwekkend werk, niet in het minst omdat er tussen de personages niet de minste interactie bestaat. Toch hoort de hond bij de mens, toch is de mens een groepswezen. Dankzij de fundamentele vernieuwing in zijn schilderkunst heeft José Vermeersch zijn roeping als beeldbouwer-keramist kunnen waarmaken. Het ligt nu in zijn bedoeling om de nieuwe inspiratie gelijktijdig in schilderijen en beelden uit te drukken, maar hij wordt vanaf 1970 vooral door onvermoede en boeiende ontwikkelingen in zijn keramiekkunst in beslag genomen. Vermeersch komt nu ook in een spiraal van tentoonstellingen terecht die hem van Venetië tot in Mexico (met verlenging wegens succes) brengen. Zijn werk verrast en slaat aan omdat het een totaal nieuwe benadering van de keramiek inhoudt. Toch bedenkt Vermeersch zijn werken niet enkel in keramiek; vaak kiest hij voor een definitieve uitvoering in brons.
Doorbraak 1969-1979
Doorbraak 1969-1979
In 1973 wordt José Vermeersch lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Hij wordt aangeduid om België te vertegenwoordigen op de Biënnale van Venetië in 1974 met Frans Minnaert en Jan Burssens, die uiteindelijk niet doorgaat.
José Vermeersch krijgt erkenning voor het werk dat volledig zijn stempel draagt en bij het publiek aanslaat. Maar wat kan hij op creatief vlak nog verder bereiken? Hij heeft het gevoel dat hij als kunstenaar alle mogelijkheden van de keramieksculptuur heeft afgetast. Hij vreest op een punt aanbeland te zijn waarop hij zich enkel nog kan herhalen. Om uit de impasse te geraken moet hij zijn werk in andere richtingen duwen, of er tenminste een nieuwe dimensie aan toevoegen.
In zijn beelden komt het thema ‘Het gesprek’ meer en meer aan bod. De spreker is meestal herkenbaar aan een discreet handgebaar of een lichte wending van het hoofd. De andere of de anderen luisteren aandachtig in stilte. De honden staan er vaak bij, eenvoudig genietend van de nabijheid van de mens. Sommige figuren zijn naakt. Maar meestal dragen ze iets dat aan badkledij herinnert: een badjas, een handdoek over de schouders of om het middel. Kledij kan je het niet echt noemen, het zijn eerder attributen die naar de locatie van het incident verwijzen. Door hun weinig expliciete aard zijn ze medebepalend voor de sfeer van de beelden. ‘Het gesprek’ is een belangrijke etappe in het werk van José Vermeersch. Aan de beelden heeft hij een nieuwe dimensie toegevoegd, tussen hen is een communicatie ontstaan. Hun nabijheid is verbondenheid geworden, soms door een gebaar beklemtoond. De toeschouwer is hierbij een buitenstaander. Hij is de niet-participerende waarnemer van het gesprek. (Tentoonstelling ‘Het gesprek’ 1983, Museum Dhondt-Dhaenens Deurle)
Veldoven Reninge 1979
Veldoven Reninge 1979
“Maanden heb ik met de gedachte rondgelopen een keramiekoven te maken in het open veld, een veldoven gebouwd op de meest éénvoudige, om niet te zeggen, primitieve manier. Ik heb die oven getekend, met het roggeveld achter het hoeveke te Reninge, als decor, nog voor ik besefte dat een uitvoering mogelijk was.” — José Vermeersch, (Stuk uit tekst van boek ‘Herfst 79’ uitgebracht door Lannoo ter ere van de veldoven 79 te Reninge.)
“In de loop van 1979 heb ik de gedachte uitgewerkt.Geholpen door mijn 10 jaar ervaring wou ik bewijzen dat het nog altijd technisch mogelijk was om op de meest eenvoudige manier, in open lucht, gelijk het een ambachtsman betaamt, keramiek-beelden te bakken.” — José Vermeersch, (Stuk uit tekst van boek ‘Herfst 79’ uitgebracht door Lannoo ter ere van de veldoven 79 te Reninge.)
Roem 1980-1990
Roem 1980-1990
Daarnaast evolueert de hond naar een eigen status. Zolang hij in de aanwezigheid van de mens vertoeft, speelt hij gedwee de rol van het gedomesticeerd dier. Maar alleen meet hij zich meer en meer nonchalante of vrijgevochten houdingen aan. Niet zelden spiegelt hij zich aan de mens. De aanwezigheid van een kind op zijn rug wordt niet als belastend ervaren. De thematische uitdieping wordt door een vloed aan tekeningen ondersteund. In beslag genomen door zijn beelden heeft José Vermeersch al te lang het plezier van het tekenen en schilderen verwaarloosd. Zijn voornemen om zijn thema’s gelijktijdig in beelden en schilderijen uit te drukken houdt geen stand meer. Toch schilderde hij in 1972 een sterke reeks honden in een uitgezuiverde realistische stijl.
Veldoven Lendelede 1986
Veldoven Lendelede 1986
In 1985 herneemt José Vermeersch het experiment met de veldoven. Ditmaal in de eigen tuin in Lendelede en aanzienlijk groter. Met de hulp van zoon Rik bouwt en vult hij de oven met 35 grote beelden. Wilfried Bertels en de toenmalige BRT maakten er voor het programma ‘Terloops’ een (bekroonde) reportage over waardoor dit evenement bij een breed publiek bekend werd. De beelden vormen de basis voor de tentoonstelling in het ‘Stanford University Museum’ in San Francisco dat tijdens de aardbeving in de herfst van 1989 zwaar getroffen wordt door een aardbeving. Van de zowat 100 keramiekbeelden die er opgesteld staan, worden er heel wat vernield.
Nazomer 1990-1997
Nazomer 1990-1997
Vermeersch is geschokt. Toch werkt hij vastberaden verder. Het nieuwe werk staat in teken van de continuïteit, gekoppeld aan het niet aflatend zoeken naar nieuwe vormen en naar een betere beheersing van nieuwe technieken. Met geestdrift herontdekt hij het schilderen dat hij een tijdlang verwaarloosd heeft. Hij schildert een reeks honden waarin hij elk dier door de houding en door de blik raak typeert. Zijn belangstelling voor het portret ligt in dezelfde lijn. Hij zet een hele reeks vereenvoudigde portretten neer, enkel de buste, frontaal en met minimale achtergrond. Deze portretten doen denken aan de Fajoemportretten van de Egyptisch oudheid, tussen 100 en 300 nC. In 1996 schildert hij een reeks marines. De bruuske speling van het Noordzeelicht fascineert hem. Deze schilderijen behoren ongetwijfeld tot het beste wat hij ooit geschilderd heeft. Hij fotografeert nog een hele reeks autowegen en bruggen om ook daarvan schilderijen te maken. In de laatste jaren van zijn leven ontdekt hij zo opnieuw het plezier van het schilderen en zet hij zijn keramisch werk op een speelse en enthousiaste manier verder.
In oktober vieren José en Diane hun 50ste huwelijksverjaardag. Op 5–6 november wordt nog een feest georganiseerd voor José zijn 75ste verjaardag. Op zaterdag 13 december 1997 overlijdt José Vermeersch na een kortstondige ziekte bij hem thuis, omringd door zijn naaste familie.